orgel.edskes.com

Sitemap

Groningen
Heilige Geest Gasthuiskerk
of
Pelstergasthuiskerk

Pelsterstraat 43


Vorige Pelstergasthuiskerk Groningen

Pelstergasthuis Groningen Poort 1627 Is Dat Orgel Als Nyes Gemaket
1627 Is Dat Orgel Als Nyes Gemaket

Pelstergasthuis Groningen Het Orgel Vernieuwd 1773-1774
Het Orgel Vernieuwd 1773-1774

Schnitgerorgel

Rugwerk 1693
Hoofdwerk 1712


Pelstergasthuiskerk Groningen Schnitgerorgel 1693 Front

Pelstergasthuiskerk Groningen Schnitgerorgel 1693 Front

Pelstergasthuiskerk Groningen Rugpositief

Pelstergasthuiskerk Groningen Rozet
Rozet onder het Rugpositief

Pelstergasthuiskerk Groningen Vleugelstuk Hoofdwerk Rechts
Vleugelstuk Hoofdwerk van beeldsnijder Jan de Rijk 1693

Pelstergasthuiskerk Groningen Vleugelstuk Hoofdwerk Links
Vleugelstuk Hoofdwerk van beeldsnijder Jan de Rijk 1693

Pelstergasthuiskerk Groningen Vleugelstuk Rugpositief Rechts
Vleugelstuk Rugpositief van beeldsnijder Werning 1774

Pelstergasthuiskerk Groningen Vleugelstuk Rugpositief Links Detail
Vleugelstuk Rugpositief van beeldsnijder Werning 1774

Pelstergasthuiskerk Groningen Hoofdwerk Tekst Arp Schni
Tekst Arp Schni

Pelstergasthuiskerk Groningen Schnitgerorgel 1693 Klaviatuur
Klaviatuur

Pelstergasthuiskerk Groningen Schnitgerorgel 1693 Speeltafel
Speeltafel

Pelstergasthuiskerk Groningen Schnitgerorgel 1693 Registers manuaal linkerkant
Registers manuaal linkerkant

Pelstergasthuiskerk Groningen Schnitgerorgel 1693 Registers manuaal rechterkant
Registers manuaal rechterkant

Pelstergasthuiskerk Groningen Schnitgerorgel 1693 Registers rugpositief linkerkant
Registers rugpositief linkerkant

Volgende Pelstergasthuiskerk Groningen Schnitgerorgel 1693 Registers rugpositief rechterkant
Registers rugpositief rechterkant

Foto’s: Hilbrand Edskes & Elly Kooiman




Dispositie

Hoofdwerk
(onderste klavier)
Quintadena
16 voet
Praestant
8 voet
Fagott
16 voet Disc.
Octaaf
4 voet
Holpijp
8 voet
Fluit
2 voet
Mixtuur
Bas
Fluit
4 voet
Quint
3 voet
Mixtuur
Discant
TremulantCornet
3 sterk Disc.
Octaaf
2 voet
Calcanten
Klok
Ventijl tot
Manuaal
Trompet
8 voet
Fagott
16 voet Bas
Ventijl tot
Rugpositi

Rugpositief
(bovenste klavier)
trekkers in rugpositief
Praestant
4 voet
Gedekt
8 voet
Fluit
4 voet
Gedekt
Quint
Octaaf
2 voet
Sexquialter
2-3 sterk
Scherp
3 sterk
Dulciaan
8 voet



1627: De historie van het orgel gaat terug tot 1627. Op een steen boven de poort aan de zijde van de binnenplaats staat vermeld: “1627 is dat orgel als nyes gemaket”. Gegevens over de samenstelling en de maker van het orgel zijn niet bewaard. Wel is zeker dat het instrument tegen de noordwand van het kerkinterieur, waarschijnlijk op de plaats van de huidige loge aan de westzijde van de noordwand, was aangebracht. Er bleven enkele fragmenten van de kas en het pijpwerk uit deze periode bewaard. Het instrument omvatte een hoofdwerk en rugwerk.


1693: In 1693 werd het orgel ingrijpend omgebouwd door de orgelmaker Arp Schnitger, de kistemaker Allert Meijer en de beeldhouwer Jan de Rijk. Ook over deze werkzaamheden is nauwelijks iets in de archivalia te vinden. In de memoires van Arp Schnitger worden het uitvoeren van reparaties aan het orgel en het vervaardigen van een nieuw rugwerk vermeld. Aangenomen mag worden dat Arp Schnitger tamelijk veel pijpwerk uit het oude orgel overnam.


1712: Uitbreiding dispositie door Arp Schnitger.


1744: Het Davidsbeeld op het rugwerk werd in 1744 vervaardigd door Caspar Struiweg.


1773/1774: Ingrijpende verbouwing van zowel kerk als orgel. Het instrument werd van de noordwand van het gebouw, waar het waarschijnlijk stond op de plaats van de huidige loge aan de westzijde van de noordwand, verplaatst naar een nieuw balkon tegen de westwand. De orgelkassen werden daarbij vergroot door de timmerman Mr Roelof Holthoen. De vergroting van de oude eiken kassen werd met grenenhout uitgevoerd. De uitbreiding vond plaats in de breedte, door het toevoegen van aflopende stomme zijvelden en in de diepte. De rugwerkkas werd ter weerszijden van de middentoren ook verhoogd. De orgelmaker Albertus Anthonie Hinsz vergrootte het instrument en vernieuwde het wind- en regeerwerk voor een belangrijk deel.
De manuaalomvang werd voor beide klavieren C-c3. De beeldsnijder Werning maakte twee vleugelstukken voor het rugwerk en leverde 18 à 20 stukken nieuw blinderingsnijwerk, twee “kardoesen” en vier “vasen”. Ook repareerde hij twee beelden. De schilder Sikko Loffers schilderde de orgelkas zwart en verguldde al het lofwerk en de zijvleugels. Het orgel werd op 31 maart 1774 gekeurd door de organist Tammens.


Volgens het dispositieboek van N.A. Knock luidde de dispositie in 1774 als volgt:
ManuaalRugpositief
Praestant8’Praestant4’
Quintadena16’Gedakt8’
Holpijp8’Fluit4’
Octaaf4’Gedaktquint3’
Fluit4’Octaaf2’
Quint3’ScherpIII
Octaaf2’SesquialterII-III
Fluit2’Dulciaan8’
MixtuurIV b/dAfsluiting
CornetIII disc
Fagot16’
Trompet8’
Afsluiting
Tremulant

1803-1820-1833: In 1803 en 1820 volgden tamelijk omvangrijke reparaties door respectievelijk H.H. Freytag en H.E. Freytag. Wijzigingen van de dispositie bleven daarbij achterwege. Wel werd bij deze werkzaamheden enig pijpwerk, van Holpijp 8’ in het hoofdwerk en in de Gedaktquint 3’ vernieuwd. In 1820 en 1833 schilderde G. Schmit de orgelkassen. Waarschijnlijk is de draperie op de westwand ter weerszijden van het orgel in deze periode aangebracht.


1875: In 1875, en wellicht ook in een eerder stadium, wijzigde en repareerde de fa. P. van Oeckelen en Zonen het instrument. De door Van Oeckelen uitgevoerde wijzigingen van de dispositie zijn de volgende:

Hoofdwerk
Praestant 8’Vervanging van alle frontpijpen.
Quintadeen 16’Vermaking tot een Bourdon 16’.
Mixtuur IVVervanging door een Salicionaal 8’.
Trompet 8’Vervanging door een nieuw gelijknamig register
Rugwerk
Praestant 4’Vervanging van alle frontpijpen.
Gedakt 8’Vervanging groot octaaf door houten pijpen.
Gedakt quint 3’Wijziging in een Fluit 2’.
Sexquialter II-IIIVervanging door een Viola di Gamba 8’.
Scherp IIIVervanging door een Holfluit 8’

Met de sprekende frontpijpen verving Van Oeckelen uiteraard ook de stomme pijpen.


1915: In 1915 voerde de fa. Gebr van Oeckelen een omvangrijke reparatie uit. In dat jaar ging de oude windvoorziening verloren. Waarschijnlijk werd toen tevens een iets hogere lessenaar boven het klavier geplaatst waartoe een regel in de onderkas werd uitgezaagd.


1916: In 1916 werd de Dulciaan door Jan Doornbos omgewerkt tot een doorslaande Clarinet 8’.


1931: Diens zoon Klaas Doornbos verving in 1931 de Trompet van Van Oeckelen door een nieuw gelijknamig register van fabrieksmatige makelij en verving de Octaaf 2’ van het rugwerk door een Voix Celeste 8’. Het pijpwerk kreeg plaats op een pneumatische lade achter op de orgelgalerij. De pneumatiek-conducten werden aangesloten op de stokgaten van de voorlaatste registerplaats van de oude lade.


1960: Omstreeks dit jaar werd de Voix Celeste verwijderd.


Na 1970: Bij de aanvang van de restauratie van het kerkgebouw in het begin der zeventiger jaren werd het instrument gedemonteerd door de orgelmakerij Mense Ruiter. Eerst werd het elders opgeslagen en enkele malen tentoongesteld tenslotte werd al het materiaal behalve kas en frontpijpen op de kerkzolder bewaard. Na de kerkrestauratie was het frontpijpwerk in de overigens lege kassen teruggezet.


1986-1989: In dit jaar is het pijpwerk geïnventariseerd. Van 1986 t/m 1989 zijn de overige onderdelen van het orgel nader onderzocht. In hoofdlijnen zijn de onderzoeksresultaten de volgende:

Van het windwerk van A.A. Hinsz zijn de laden en een kanaalfragment bewaard. De overige delen zijn door Van Oeckelen vervaardigd. Alle pijpstokken zijn op een enkele na van Hinsz. Slechts de stok van de Mixtuur was verdwenen. Het regeerwerk is vrijwel geheel in de door A.A. Hinsz gerealiseerde vorm bewaard. De wellenborden van Schnitger werden door Hinsz na vergroting en aanpassing opnieuw gebruikt. Hoewel de werkzaamheden van A.A. Hinsz in het algemeen een modernisering betroffen bleek dat hij zeer veel elementen uit de conceptie van Arp Schnitger gebruikte, inclusief ouder pijpwerk, al dan niet gewijzigd en/of in een andere functie. In de discant van de registers Quint 3’ en Octaaf 2’ van het hoofdwerk bleken diverse pijpen uit de verdwenen vulstemmen aanwezig. De samenstelling van de Mixtuur en Scherp zoals door Schnitger was gerealiseerd, is door Hinsz vrijwel zeker ongewijzigd overgenomen. Aan de Sesquialter van Schnitger voegde hij een 2’ discantkoor toe.

De toonhoogte is waarschijnlijk sinds 1627 onveranderd de zgn. koortoon (een halve toon boven a1 = 440). Ook het frontpijpwerk van Van Oeckelen heeft deze toonhoogte. Waarschijnlijk heeft de ruimtelijke beperking, met name in de hoogte, een verlaging naar de in de tweede helft der achttiende eeuw gebruikelijke kamertoon in de weg gestaan.

In het register Octaaf 4’ van het hoofdwerk bleken de corpuslengten meer dan vage aanduidingen te geven over het niet evenredig zwevende stemmingssysteem van 1774. Het is waarschijnlijk de stemming die Arp Schnitger realiseerde en die met het overnemen van de diverse oude registers door Hinsz gehandhaafd moest blijven. De huidige Fluit 4’ van het rugwerk bestaat voor een groot deel uit pijpwerk van een gelijknamig register uit 1627 terwijl in dit register bovendien een enkel open conisch pijpje uit een achtvoets register van dezelfde makelij is bewaard. In de huidige Octaaf 2’ van het rugwerk is een enkele pijp uit een gelijknamig register van 1627 bewaard. Van een drietal bewaarde zeer oude kelen stamt waarschijnlijk een tweetal uit 1627.

Het onderzoek van het schilderwerk is uitgevoerd in 1989. Daarbij kwamen niet alleen resten bloot van de zwarte beschildering uit 1774 doch werden ook 17 van de 25 registerplaatjes uit de toestand van 1774 gevonden. Vooral die op de hoofdkas aan de rechterzijde van de klaviatuur kwamen vrij goed te voorschijn. Zeer vaag kwamen bovendien enkele sporen van de naamplaatjes van Schnitger aan het licht, behalve een aanduiding 2 voet overigens niet definieerbaar. Bovendien bleken de voorheen blanke eiken kassen in 1712 met een transparante lichtrode verf te zijn behandeld.


Op de hoofdkas werd de volgende tekst gevonden:

MANUAAL NIEUW GEMAAKT EN VERGROOT ANNO 1712 DOOR ARP SCHNI[TGER]

en:

ROOSVELD IOHANNES SCHENSEMA. ALBERTUS HUITEMA. HERMANNES WOUTERS VOOGDEN W[AREN]


Zeker heeft Schnitger in 1712 registers toegevoegd en/of vernieuwd. Tot op heden zijn in de archivalia geen vermeldingen van werkzaamheden in dat jaar gevonden. De pilaren onder het orgel en de balustrade zijn in de huidige vorm omstreeks 1860 tot stand gekomen. In feite zijn de pilaren een ommanteling van de gedraaide kolommen uit 1774. Deze kolommen zijn bij het aanbrengen van de ommanteling afgevlakt. In de balustrade zijn resten van de oude, lagere borstwering uit 1774 aanwezig.


1989-1990: Restauratie door Bakker en Timmenga. De kassen verkeerden in een slechte staat. Veel panelen waren gescheurd en/of gekrompen. De rugwerkkas was voorzien van een ophoging aan de rechterzijde van de middentoren, verband houdend met de plaatsing van langer pijpwerk in de negentiende eeuw. Aan de linkerzijde was deze ophoging vervangen door een eiken dak. Enkele delen van het snijwerk waren verdwenen.

De balustrade en orgelkassen waren in een, uit de negentiende eeuw daterende en diverse malen bijgewerkte, bruinrode houtimitatie geschilderd, het snijwerk met goudverf. Het schilderwerk was aan de zuidzijde in ernstige mate door de zonnestraling aangetast. De registerplaatjes waren van Van Oeckelen, goudgele letters op zwartgeschilderde loden plaatjes. Veel stukken van het snijwerk waren beschadigd en diverse stukken verdwenen. De raamconstructie van de originele klavieren was gewijzigd. De voorzijde van de ondertoetsen van het onderklavier was voorzien van kunststofbeleg.

De windvoorziening was vrijwel geheel van Van Oeckelen.


De dispositie luidde voor de demontage: (S: Schnitger, H: Hinsz, F: Freytag, VO: Van Oeckelen, D: Doornbos)

Hoofdwerk
Praestant8’S, Hfront vO, binnenpijpen S en H
Bourdon16’S, Hgeh. door vO vermaakte en aangevulde Quintadena 16’
Holpijp8’S, H
Salicionaal8’VO
Octaaf4’S, HMaar enkele pijpen van H
Fluit4’H
Quint3’S
Octaaf2’S
Fluit2’H
CornetIII disc.H
Fagot16’S
Trompet8’Dfabriekspijpwerk
Rugwerk
Praestant4’vO, S, Hfront vO, binnenpijpen S en H Voix Céleste
Holpijp8’vO, SC-H hout vO, rest S
Holfuit8’vO
Viola di Gamba8’vO
Fluit4’1627 en later
Fluit2’S, H, Fdoor vO verschoven, aangevulde en ingekorte Gedekt quint 3’
Voix Céleste8’Dreeds in de jaren ’50 verwijderd
Clarinet8’D, Hmet resten van H

Afsluiting Hoofdwerk

Afsluiting Rugwerk

Windlosser

Calcant

Manuaalkoppel (schuifkoppel)

Manuaalomvang C-c3, aangehangen pedaal C-d’.


In de diverse registers waren zeer veel pijpen verwisseld en gewijzigd en restpijpen uit verdwenen registers opgenomen. De toestand waarin het pijpwerk verkeerde was van tamelijk goed tot zeer slecht. De registers Fluit 4’, Fluit 2’ en Cornet III van het hoofdwerk bleven het best bewaard.

Hoewel reeds in 1963 een restauratieplan (Cor Edskes) door de Orgelcommissie van de Hervormde kerk was opgesteld, was er lange tijd geen uitzicht op een volledig herstel. In 1984 werden plannen ontwikkeld om door middel van deelherstel het bestaande materiaal voor verder verval te behoeden en het instrument weer in bepaalde mate bruikbaar te maken. Tenslotte ontstond hieruit het plan om in twee fasen een totale restauratie te realiseren. Door een gelukkige samenloop van omstandigheden konden beide fasen vrijwel aansluitend worden uitgevoerd.

Het uitgangspunt voor de restauratie was een herstel van de toestand van 1774. Om diverse redenen zijn enkele elementen uit later tijd gehandhaafd of is afgezien van reconstructie in Hinsz trant.

Vanwege ruimtelijke en bouwkundige beperkingen moest voor de windvoorziening een andere oplossing dan vanuit het historisch concept wenselijk was worden gekozen. Bij de kerkrestauratie in de zeventiger jaren werd de oorspronkelijk balgruimte aan een van de woningen van het gasthuiscomplex toegevoegd. Er was voor de balg slechts beperkte ruimte op het orgelbalkon. De zeer grote magazijnbalg met twee scheppers uit 1915 kon dan ook niet worden herplaatst evenmin was ruimte aanwezig voor een balgstelling naar de maatvoering van Hinsz. Heden bestaat de windvoorziening uit een magazijnbalg daterend van omstreeks 1900, gemaakt door de fa. L. van Dam te Leeuwarden. De balg staat links van het orgel op het balkon. De kanalisatie moest grotendeels in de door Van Oeckelen gerealiseerde vorm worden gehandhaafd. De nieuw gemaakte tremulant is in verband hiermede niet op Hinsz voorbeelden gebaseerd.

Na uitvoerige discussie is besloten om het frontpijpwerk van Van Oeckelen te handhaven. Hoewel het kostenaspect zeker een rol bij de besluitvorming speelde gaven de bruikbare makelij van het Van Oeckelen pijpwerk en de bij proeven geconstateerde klankkwaliteit tenslotte de doorslag.

Enig pijpwerk van de hand van H.H. Freytag, dat van een bij het oudere pijpwerk passende factuur is, is eveneens gehandhaafd. De oude stemming is weer aangebracht.

De orgelkassen zijn in het kerkgebouw hersteld. Op tal van plaatsen zijn beschadigingen geëlimineerd. De kasconstructie bleek nogal onregelmatig. Deze onregelmatigheden zijn als behorend bij de toestand van 1774 ongemoeid gelaten.

Verdwenen en beschadigde snijwerkstukken zijn aangevuld en hersteld. Zo zijn de vleugelstukken van het hoofdwerk aan de hand van foto’s van voor de kerkrestauratie weer van maretakken voorzien en is de trompet aan de linkerzijde naar het voorbeeld van die aan de rechterzijde nieuw gemaakt. De ommanteling van de oude pilaren is gelijk met de orgelkassen hersteld. De aanwezige steunijzers zijn verwijderd. Het aanbrengen van nieuwe gedraaide kolommen viel buiten het kader van de mogelijkheden.

Het schilderwerk van de kassen is in hoofdzaak een reconstructie van toestand van 1774. In afwijking daarvan is de uit 1712 daterende tekst zichtbaar gelaten en eveneens gerestaureerd. De nog aanwezige registerplaatjes uit 1774 zijn gerestaureerd en de ontbrekende nieuw aangebracht naar het voorbeeld van de oude. De sporen van oudere opschriften zijn daarbij vaag zichtbaar gelaten.

Het handhaven van de niet bij de toestand van 1774 behorende draperie is, mede vanwege de slechte toestand, uitvoerig ter discussie geweest. Besloten is deze (voorlopig) te handhaven. Slechte plekken zijn provisorisch bijgewerkt.

Bij de restauratie van de windladen is de oorspronkelijke sponseling hersteld. De in de cancellen van de hoofdladen oorspronkelijk aanwezige “Trennschieden” tussen het tongwerken- en het labialengedeelte zijn weer aangebracht in de positie die de lijmsporen aangaven. Er zijn geen dekplaten aangebracht noch zijn andere moderne ingrepen uitgevoerd.

Voor de gereconstrueerde registers zijn nieuwe pijproosters gemaakt. De hoofdwerklade heeft nieuwe roosters voor Quintadeen 16’, Octaaf 2’ en Mixtuur. De roosters voor de Holpijp 8’ en Octaaf 4’ zijn ten dele vernieuwd. In het rugwerk zijn de roosters van de registers Fluit 4’ t/m Scherp nieuw gemaakt.

De klaviatuur en mechanieken zijn naar de aanleg van 1774 hersteld.

Het pijpwerk is waar nodig grondig gerepareerd. Het versneden pijpwerk is na verlenging op de oorspronkelijke plaats teruggezet of is, indien de oorspronkelijke plaats onduidelijk was, een aannemelijk plaats binnen het Hinsz concept gegeven. De samenstelling van de Scherp en Sesquialter is met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid overeenkomstig de toestand van 1774. De samenstelling van de Mixtuur is bepaald aan de hand van de beschikbare plaatsruimte en naar voorbeelden van elders. De Octaaf 2’ van het rugwerk is gemaakt op basis van een restpijp uit 1627.


Na de restauratie zijn de registers als volgt van pijpwerk voorzien:

Hoofdwerk
Praestant 8’C t/m E gedekte pijpen.
C was Gis van de Quintadeen 16 Schnitger,
door Hinsz in de Praestant 8’ geplaatst.
Cs pijp van Hinsz.
D was B van de Quintadeen 16 Schnitger,
door Hinsz in de Praestant 8’ geplaatst.
Ds pijp van Hinsz.
E Makelij Freytag 1803 of 1820.
F t/m ds2 in het front, Van Oeckelen.
e2 en fs2 t/m c3 oorspronkelijk frontpijpen Schnitger,
hoog tingehalte, rondlabia, door Hinsz op lade geplaatst,
f2 nieuw.
Quintadeen 16’C t/m B Hinsz. H-f2,
g2-a2 en c3 Schnitger,
fs2 b2 en h2 B&T f en
Is met kastbaard Schnitger
Alle corpora door B&T verlengd.
Holpijp 8’C Freytag 1803 of 1820. D en E Schnitger.
Cs en Ds Hinsz van zwaar oud metaal.
F-G Hinsz makelij als Cs en Ds.
Gs door Hinsz gemaakt
uit D van Octaaf 4’ Schnitger.
A-csl, dsl-c3 Schnitger, dl Freytag.
Octaaf 4’Geheel Hinsz.
Fluit 4’C t/m hI gedekt, c2 t/m c3 cilindrisch open. Geheel Hinsz.
De gedekte pijpen zijn van zijbaarden voorzien.
Quint 3’Overwegend Schnitger met aanvullingen van B&T.
Octaaf 2’Overwegend Schnitger met incidentele aanvullingen van B&T.
Fluit 2’Geheel van Hinsz.
Op C staat “Flagfluit 2 voet”.
Conisch pijpwerk.
Cornet disc. IIIGeheel van Hinsz.
Samenstelling 4’+3’+2’.
Op de lade geplaatst.
Mixtuur IV gehalv.
 
B+T met enkele pijpen van
Schnitger en Hinsz.
Samenstelling:
C 1-2/3’ - 1/2’ - 1/2’
c 11/2’ - 1-2/3’ - 1/2’
f 2’- 1 1/2’- l’-2/3’
cl 3’ - 2’ - 11/2’ - 1’
c2 4’ - 3’ - 2’ - 11/2’
f2 4’-3’-2’-2’
De oude restpijpen in de Mixtuur
hebben geen ondubbelzinnig
op de oorspronkelijke plaats
wijzende inscripties.
Fagot 16’ gehalv.Geheel van Schnitgen geplaatst in 1712.
Eiken koppen en stevels.
Het groot octaaf heeft halve bekerlengte.
Drie kelen dateren van voor 1693!
Trompet 8’Geheel nieuw register.
Stevelomtrekken volgens de sporen
in de bewaarde originele stok.
Rugwerk
Praestant 4’C, D, E, F, G, A, t/m gs in het front Van Oeckelen.
Cs, Ds, Fs, en Gs, binnenpijpen van Rinsz.
a t/m c3 hoofdzakelijk Schnitger, waarschijnlijk het pijpwerk
van de vroegere Octaaf 4’ van het hoofdwerk.
Enkele pijpen zijn van B&T.
Gedakt 8’C-H B+T metaal. c-c3 Schnitger.
Het Schnitgerpijpwerk was oorspronkelijk dichtgesoldeerd.
Wellicht dateert het uit 1693
en is het in 1712 vermaakt.
De hoeden zijn met leer vastgezet.
Fluit 4’C, D, E, F, G, B t/m dsl, f1, fsl, gsl t/m ds2
uit 1627. Cs waarschijnlijk Freytag.
Fs en Gs Hinsz. Ds, A, el, 12 t/m c3 B&T.
Quintfluit 3’C en Cs Hinsz, corpora door B&T verlengd. D t/m f Freytag,
corpora door B&T verlengd.
fs t/m h B&T, cl t/m c3 Schnitger, deze pijpen waren
door Van Oeckelen opgeschoven naar 2’ hoogte.
Waarschijnlijk maakte dit pijpwerk
voor 1774 deel uit van de Fluit 4’ van het hoofdwerk.
Octaaf 2’B+T met een enkele restpijp uit 1627.
De makelij van dit register is
gebaseerd op deze restpijp.
Sesquialter II-IIIB+T met enkele pijpen van S,
samenstelling naar Hinsz.
Samenstelling:
C 2/3’-2/5’
c 1 l/2’-4/5’
cl 3’ - 2’ - 1 3/5’
Hinsz nam de Sesquialter van Schnitger over en
voegde er een 2’ koor aan toe.
Scherp IIIB&T met diverse Schnitger pijpen.
Samenstelling:
C 1/2’ - 1/3’ 1/4’
c 2/3’ - 1/2’ - 1/4’
f 1’ - 2/3’ - 1/2’
c 1’ l/2’-l’-2/3’
f1 2’ - 11/2’ - 1’
c2 3’ - 2’ - 11/2’
Dulciaan 8’Eiken koppen in eiken stevelblok en
delen van de bekers Hinsz.
Kelen en tongen B&T, aanvulling bekers B&T.

Bij de reconstructie is er van uitgegaan dat Hinsz vrijwel al de kastbaarden van het Schnitgerpijpwerk verwijderde. De bovenstaande dispositie geeft de ordening van de registers vanaf het front. Tremulant op het gehele werk B&T


Manuaalomvang C - c’’’
Aangehangen pedaal C - d’
Manuaalkoppel (schuifkoppel)


De toonhoogte is een halve toon boven “normaal”. De stemming heeft zes reine en zes getempereerde kwinten. De kwinten c-g, g-d, d-a, a-e en h-fis zijn een kwart komma kleiner dan een reine kwint, terwijl gis-dis een kwart komma groter is.

In Quint 3’ en Octaaf 2’ werden bij het onderzoek 32 pijpen van Sesquialter en Scherp aangetroffen met inscripties die een duidelijke verwijzing naar de oorspronkelijke plaats gaven.
Het pijpwerk van de Scherp heeft, in verband met de plaatsing naast het stevelblok van de Dulciaan, langere voeten dan dat van de Sesquialter. De samenstelling van de Scherp en Sesquialter kon tevens worden afgeleid uit de bewaard gebleven stokgaten.


De windladen

Het hoofdwerk heeft een C- en een Cis-lade. Het rugwerk heeft een ongedeelde lade. De ventielen zijn aan de staarten verlijmd. Uit het wellenbord van het rugwerk konden de breedte en de cancelordening van de Schnitger lade worden afgeleid. De breedte was 127 cm. De sporen op het wellenbord van het hoofdwerk leidden niet tot een sluitende conclusie over de deling van de Schnitger lade(n).


Overige aanwijzingen over de samenstelling van het instrument voor 1774

De manuaalomvang was blijkens de bewaarde pijpen in de Fluit 4’ van het rugwerk in 1627 waarschijnlijk C, D, E, F, G, A t/m a’’ (42 tonen)

De omvang van het hoofd- en rugwerk werd door Schnitger in 1693 waarschijnlijk vergroot van C, D, E, F, G, A t/m c’’’ (45 tonen).

Blijkens de in 1712 toegevoegde Fagot realiseerde Schnitger in dat jaar een klavieromvang van C t/m c’’’ voor het hoofdwerk (49 tonen), het rugwerk behield een omvang van 45 tonen.

Dit suggereert dat hij in 1712 tevens de manuaallade vernieuwde of aanpaste en de klaviatuur vernieuwde. Uit de toestand van voor 1693 bleven sporen van de volgende registers bewaard:


Fluit 8’ conisch

Fluit 4’

Octaaf 2’

Tongwerk


Uit de toestand van 1712 bleven pijpwerk dan wel andere aanwijzingen over de volgende registers bewaard:

HoofdwerkRugwerk
Praestant8’Praestant4’
Quintadeen16’Gedekt8’
Gedekt8’Fluit4’
Octaaf4’Octaaf2’
Fluit4’SesquialterII
Octaaf2’ScherpIII
Mixtuur IV
Fagot 16’

De orgelkassen voor 1774

De kassen geven in de huidige vorm aanwijzingen over de maatvoering van voor 1774. Bovendien bracht het onderzoek van het schilderwerk aan het licht dat de hoofdkas ten dele in de noordwand was aangebracht.


In 1693 zijn de kassen niet beschilderd. In 1712 is een lichtrode oliehoudende verf op de toen bereikbare kasdelen aangebracht. Daar de zwarte verf uit 1774 op de voorheen onbeschilderde kasdelen moeilijk en op de toen nieuw gemaakte onderdelen beter hechtte kon de positie in de muur althans wat de diepte betreft, vrij nauwkeurig worden bepaald. De kap van de middentoren heeft nooit de volledige kasdiepte gehad. Kennelijk bevond de kap zich op de hoogte van de overgang van muur naar plafond.


De ronde middentorens van hoofd- en rugwerk dateren vrijwel zeker uit 1627. Arp Schnitger paste althans als regel geen ronde torens toe. De overige delen van voor 1774 dateren vrijwel zeker uit 1693. De hanger onder het rugwerk, die uit fijn eiken is gemaakt dateert eveneens vrijwel zeker uit 1627. Waarschijnlijk is dat bovendien de 2 middelste frontstijlen van het rugwerk en de spitsen van de zijtorens van het rugwerk van voor 1693 dateren. In 1774 is het Schnitger front van de hoofdkas afgezien van de toevoeging aan weerszijden qua maatvoering vrijwel geheel opgenomen, wel zijn de regels tussen onder- en bovenvelden vernieuwd. In het rugwerk zijn daarentegen de nieuwe regels tussen de boven- en ondervelden hoger geplaatst en zijn de dubbele regels boven de bovenvelden die deel uitmaakten van de kapconstructie verwijderd. De middentoren van het rugwerk heeft echter nog de hoogte van voor 1774.


Een vergelijking van de maten voor en na 1774 is als volgt:

RugwerkVoor:Na:
Boven:
Diepte excl. uitsteek torensca. 108 cmca. 124 cm
Breedteca. 276 cmCa. 357 cm
Onder:
DiepteCa. 105 cmCa. 124 cm
BreedteCa. 174 cmCa. 271 cm

De hoogte van de hoofdkas gemeten bij de middentoren vanaf het grondraam van Hinsz bedraagt ca. 476 cm.

RugwerkVoor:Na:
Boven:
Diepte excl. uitsteek torensca. 62 cmca. 78 cm
Breedteca. 140 cmCa. 186 cm
Onder:
DiepteCa. 105 cmCa. 124 cm
BreedteCa. 174 cmCa. 271 cm
Vanaf onderzijde balkon

De afstand tussen hoofdwerk- en rugwerkkas is 78.5 cm. De breedte van de pedaalvloer uit 1774 is 1774 mm (!) De maten zijn globaal omdat er veel onregelmatigheden met name in de rugwerkkas voorkomen en zijn exclusief uitstekende lijsten en ornamenten.


Conclusie

Door de zorgvuldige restauratie hebben het instrument en ook het uiterlijk de allure van 1774 herkregen. Hoewel de vergroting van Hinsz bepaald ingrijpend is geweest heeft hij het karakter van het instrument niet geheel naar zijn, in de tweede helft der achttiende eeuw gebruikelijke klankwereld, omgebogen. Wel gaf hij het praestantenkoor een bredere basis doch hij handhaafde de barokke hoge vulstemmen en stemming.

Opvallend is zijn toevoeging van een tertsloze Cornet, die in diverse combinaties uitermate bruikbaar is als solostem voor de begeleiding van de gemeentezang.

Het is het meest juist om het instrument te typeren als een Schnitger-Hinszorgel.

Niet onomstotelijk kon worden vastgesteld wie de maker van het instrument in 1627 was. De heer O.B. Wiersma, rijksadviseur voor orgels, acht het echter niet uitgesloten dat A. Waelckens het instrument vervaardigde. Deze restauratie betekent een grote verrijking van het nationale orgelbezit.


De restauratie van het instrument, de orgelkassen en het houtsnijwerk is uitgevoerd door:


Orgelmakerij Bakker en Timmenga te Leeuwarden.
H. Braad pijpwerk
R. Hosper pijpwerk en intonatie
A.W. Jonker hulp intonatie
S. Kok pijpwerk
D.R. Riedstra kassen, snijwerk en montage
H. v.d. Veen windladen, klaviatuur
J.P Wust mechanieken, windvoorziening en montage
W. Yedema planning en tekenwerk
A.A. Yedema tekenwerk en montage


De restauratie van het schilder- en verguldwerk is uitgevoerd door:
Helmer Hut te Beerta.


Adviseurs bij het project:
Onno B. Wiersma Rijksadviseur voor orgels
Aart van Beek Adviseur namens de Orgelcommissie der Ned. Herv. Kerk
H.H.J.Kurvers Adviseur RDMZ betreffende het schilderwerk
Rudi v. Straten Assistentie bij de inventarisatie van het pijpwerk


Literatuur

SchrijverBoek of tijdschrift
NIVONederlandse Orgelencyclopedie Deel 2
Aart van BeekHet orgel van de Pelstergasthuiskerk te Groningen


Programma 27 september 2008
Programma 11 juni 2008
Programma 31 mei 2008
Programma 23 juni 2007
Programma 13 juni 2007
Programma 6 juni 2007